Friday 12 March 2010

Eye in the sky

In navolging van mijn eerdere blog, mocht ik zelf de (onnodige) druk op het werk in crisistijd deze week aan den lijve ondervinden.

Tijdens een week afwezigheid wegens wat heet ziekteverlof, waarbij mijn mailbox op het werk voorzien was van een boodschap van uithuizigheid om de toevallige passanten door te verwijzen naar een collega die mij diende te vervangen om de dringendste brandjes te blussen, werd ik van bij de aanvang al ettelijke keren per dag telefonisch lastig gevallen op mijn (persoonlijke) gsm, echter zonder dat er een boodschap van hoogdringendheid werd ingesproken. Hoewel ik de vage belofte had gedaan – omdat onze werkmail simpelweg op Google draait – dat ik ‘af en toe’ mijn mail van thuis uit zou nakijken, kwestie van de eventuele brandjes die ontsnapten niet te laten uitgroeien tot een vlammenzee, achtte ik een mailrustpauze van een drietal dagen toch wel tamelijk billijk.

Dat was echter buiten een drietal (!) collega’s en mijn eigen patroon gerekend, die mij, nadat ik de eerdere gemiste oproepen op mijn gsm bij ontsteltenis van enige boodschap van hoogdringendheid had genegeerd – tenslotte dient een week die de arts voorschrijft om te genezen ook om uit te rusten – via e-mail en gsm op haast hysterische wijze tot de orde riepen, en vroegen om onmiddellijke toegang te verkrijgen tot mijn persoonlijke e-mail, wat ik uiteraard weigerde, gezien de doorverwijzende boodschap op mijn elektronische post én het feit dat ik zelf de vinger aan de pols zou houden. Doch de furieuze voortvarendheid van mijn collega’s was van dien aard dat ze zonder mijn medeweten ondertussen het externe bedrijf hadden gecontacteerd dat de IT-ondersteuning bij ons op kantoor doet, dat hen zonder pardon en zonder verdere vragen de sleutel tot mijn elektronische postbus had aangereikt, om die aldus te openen voor wie het maar beliefde op kantoor. Enig protest van mijnentwege, zowel aan de desbetreffende collega’s als aan de patroon, werden onder de nodige verontwaardiging in de kiem gesmoord en zowel van mijn keuken- en salontafel als onder de mat geveegd, met als mededeling ‘dat het allemaal toch niet zo erg was’.

Op zich wellicht niet, want ik gebruik andere postbussen voor het verzenden van persoonlijke calamiteiten en flauwe privé-moppen, dus ik heb niet echt iets te verbergen, maar laat die eigenste patroon nu net een tweetal weken eerder zelf hebben gezegd dat alle informatie die onder mijn neus passeert, zeker nu ik ook nog voor een tweede, net benoemde directeur werk, van de hoogste confidentialiteit en verregaande vertrouwelijkheid is, en zeker niet aan iemand anders’ neus mag worden gehangen. En naast het feit dat het hoogst merkwaardig is dat een autonoom IT-bedrijf dat in onderaanneming werkt voor onze denktank zomaar op een simpele telefonische vraag iemands persoonlijke inboxgegevens meedeelt (uiteraard vermeld ik de naam van het bedrijf hier niet, want met een open mailbox op Google en de gegevens van mijn werkgever zou eender welke techneut via een simpele zoektocht op internet al gauw de kat op de koord en de poppen aan het dansen krijgen), is er ook nog steeds de aanhoudende discussie rond de e-mailprivacy op het werk, die o.a. via CAO 81 en Art. 124 van de Wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie (B.S. 20 juni 2005) al een duidelijkere vormgeving kreeg, en bij voorkomende rechtszaken doorgaans in het pleit van de werknemer wordt beslecht, tot spijt van wie het benijdt. M.a.w., in principe geniet je als werknemer de uitdrukkelijke bescherming van je internetverkeer, net zoals je in het dagelijks leven op de bescherming van het briefgeheim kan rekenen, tenzij je op voorhand werd ingelicht van enige controle en daar uitdrukkelijk mee hebt ingestemd, wat hier duidelijk niet het geval was.

In hoofde van de werkgever zal dit uiteraard altijd een welles-nietesspelletje blijven, maar als werknemer stel ik me momenteel weer (aangezien dit voorval zich al voor de tweede keer voordoet) ernstige vragen bij de achterliggende bedoelingen van dit gegeven. Niet dat ik enige angsten voel opborrelen voor mijn job, want het feit dat het vuur mij zo aan de schenen wordt gelegd voor de informatie die langs mij passeert, toont aan dat ik als missing link moeilijk kan worden gemist, maar het is vooral het flagrant negeren van persoonlijke rechten dat mij tegen de borst stoot, zoals onder meer ook het recht op een rustig ziekteverlof (hoewel telewerken niet eens tot de contractuele afspraken behoort) en het vrijblijvend omspringen door collega’s en derde partijen met mijn persoonlijke “vertrouwelijke en geheime” informatie.

Wist John Lyly veel dat zijn quote “All is fair in love and war” (1578) in de 21ste eeuw een uitbreiding zou krijgen tot de crisis. Het alziend oog staat niet voor niets op de briefjes van 1 dollar.

1 comment:

Marrek O'Polo said...

"Wel, wel, wel!"
also sprach Ben Crabé...