Saturday 14 March 2009

It takes every kind of people

De dagelijkse treinreis naar het werk is altijd een avontuur omwille van de grilligheid waarmee de zogenaamde “vaste” treinschema’s gehandhaafd worden door de Nationale Maatschappij voor Beter Spoorverkeer; na 2,5 maand sporen ben ik er nog steeds niet uit of de uren die in het station worden aangegeven dan wel de aankomsturen van de trein, de vertrekuren van diezelfde trein, of gewoon de wachttijden voor de reizigers zijn. Ik had al enigszins begrepen dat het aangegeven uur eigenlijk het vertrekuur van de trein hoort te zijn, al is dat niet erg duidelijk als je bij het ene spoor op de trein van 17.57 uur staat te wachten die er om 18.03 uur nog steeds niet is, terwijl op het spoor ernaast die van 18.07 uur al aankomt en ook meteen weer vertrekt. Zowat 1 trein op 4 (ruwe schatting) heeft 5 tot 10 minuten vertraging, waarbij in de meeste gevallen geen enkele verklaring wordt gegeven aan de wachtende reiziger; als de vertraging meer dan 10 tot 20 minuten bedraagt, dan krijg je in het beste geval een +0.05 of +0.10 op het bord, kwestie van er grofweg een cijfer op te plakken om de gemoederen toch enigszins te bedaren: Nooit Meer Bijtijds Sporen. Ik sta er nog altijd van versteld hoeveel (ongetwijfeld overwerkte) mensen al die jaren met een kluitje in het riet worden gestuurd zonder dat daar een revolutie uit voortkomt.

Maar een ander speciaal gegeven zijn de medereizigers waar je elke dag mee geconfronteerd wordt, en waar enige variatie inzit tijdens de ochtend- en de avondrit.

Het begint met de studenten die geen greintje respect meer hebben voor oudere of simpelweg andere medereizigers, en ’s morgens op de eerste trein als ervaren rugbyspelers de anderen opzijkegelen in hun doortocht naar de laatst overblijvende vrije plaatsen in de rijtuigen, om vervolgens met een touchdown net voor andere mensen die zich net wilden neerzetten op de zitbank te duiken en zich daar in hun eentje of met twee breed uit te stallen, luid opscheppend over de laatste fuif van de avond ervoor, terwijl de zitbank in kwestie eigenlijk wel voor drie reizigers is bedoeld. Nietsvermoedende reizigers die als laatste zijn opgestapt en zich nog een plaatsje forceren op die bewuste bank, worden niet alleen doodgebliksemd met de blikken van de schoolgaande jeugd, maar krijgen ook hardop commentaren naar het hoofd geslingerd. En ook dat – heeft het vroege ochtenduur er iets mee te maken? – wordt door de medereizigers stilzwijgend ondergaan.

Dan is er het soort reiziger dat zijn reisstonde naar het werk als het verlengde van zijn nachtrust ziet. Zij zitten stilletjes op een zetel of bank, in een diepe, doorgaans ook ronkende slaap verzonken, en storen de medereizigers eigenlijk niet, behalve als de slaap met spastische schokken gepaard gaat, of het straaltje speeksel dat zich een weg naar de kin baant bij bewustzijn met luid geslurp weer wordt binnengehaald. Doch zelfs die laatste acties schijnen hen niet te deren of te generen, en na zich ervan te hebben vergewist dat de rit nog steeds wordt verdergezet, gebeurt hetzelfde met hun slaapoefening.

Bij het afstappen en het verlaten van het perron op doorgaans ontzettend smalle trapjes, die werden geinstalleerd toen het reizen met de trein nog een privilege was voor de gegoede burger, wordt ook duidelijk wat mensen allemaal meezeulen van en naar het werk of de school (terwijl ondergetekende zoals gewoonlijk alleen haar handtas met een boek bijheeft): er zijn de studenten met rugzakken die een grotere omvang hebben dan die van een doorsnee G.I. in oorlogstijd, en die bij voorkeur dan nog breed gesticulerend en in alle richtingen draaiend een uitleg doen tegen hun omstaanders, waardoor het afdalen of beklimmen van de perrontrap voor iedereen errond een strijd tegen de zwaartekracht wordt.

Er zijn ook de ambtenaren, te herkennen aan hun doorgaans onopvallende houding, de vaste tegel die ze innemen voor het bestijgen van de trein, de vaste zetel waar ze aanspraak op maken en de wanhoop die in hun ogen geschreven staan wanneer een occasionele reiziger of iemand met zin voor avontuur heeft besloten die ochtend eens een andere zetel te proberen, waardoor die eigenste zetel onbeschikbaar is, en hun hele ochtendritueel om zeep is geholpen. Maar wat bovenal opvallend is – wie durft beweren dat ambtenaren niet hard genoeg werken? – zijn de enorme boekentassen of zgn. attaché-cases die ze bij zich hebben. Die zijn van een dergelijke omvang dat je verrukt kan vaststellen dat er nog hoop is voor de Belgische Staat om door alle achterstand in haar papierwerk te geraken, afgaande op de stapels papierwerk die ze van thuis mee terugbrengen. Of zijn het gewoon gigantische genetisch gemanipuleerde boterhammen om de dag mee door te komen?

Ook op de avondlijke terugtocht biedt de reis een bont allegaartje medereizigers, die het best te bestuderen zijn op de latere treinen, omdat er dan meer plaats in de rijtuigen is, en individuen veel minder worden gestoord in hun doen en laten.

Er zijn de grootsprekers, die duidelijk nog te vergaderen hebben of dringende zaken hebben af te handelen op te trein via hun mobieltje, en dat heel graag met veel decibels ten gehore brengen van de medereizigers, om aan de wereld kenbaar te maken hoe belangrijk ze wel zijn voor de maatschappij of het bedrijf. (De decibels zakken gewoonlijk aanzienlijk tot fluistertoon als moeder de vrouw belt om te vragen waar ze blijven en de verder instructies inzake het huishouden voor later die avond door te geven. De plaats op de sociale ladder is niet altijd recht evenredig met die in het huishouden.)

Af en toe kom je op de trein een soort rebellen of vrijgevochten ex-hippies tegen, die gewoonlijk niet van of naar het werk reizen, maar die één welbepaalde vage bestemming als doel hebben (bv. “Oostende”), echter zonder welbepaalde reden, en dat soms in het bijzijn van een zeer groot maar onduidelijk of onnuttig voorwerp (bv. een gigantische luidspreker). Hun probleem is dat ze niet weten op welke trein ze zitten, waar ze moeten afstappen of overstappen, en soms zelfs niet naar welk station ze exact gaan, maar dat probleem is doorgaans maar tijdelijk. In veel gevallen wekt hun oprechte naiviteit en onwetendheid zoveel sympathie op in deze jachtige wereld van cijfers en instructies, dat in geen tijd de medereizigers errond zitten debatteren over waar ze welke trein moeten nemen, waardoor ze tegen de volgende halte wel vier verschillende treinopties hebben om uit te kiezen, en ze uiteindelijk ongetwijfeld, zonder iPod, gsm, laptop of gps, ook wel op hun bestemming zullen terechtkomen.

Tenslotte is er dan de soort die je in het station ziet staan, en waar je initieel geen aandacht aan besteedt, die een beetje eigenaardig zijn, maar die vooral angst inboezemen als je er alleen mee in een rijtuig komt te zitten, en dat zijn de mensen die luidop tegen zichzelf praten. In stationsgangen vallen ze minder op omdat alle geluiden er sowieso door de gangen galmen in alle mogelijke richtingen. Maar eens ze in een rijtuig zitten, vallen ze op omdat ze soms vrij luid hardop beginnen te lachen of te praten. Als nietsvermoedende medereiziger denk je aanvankelijk nog dat ze bellen met de gsm, of hardop reageren op een sms die ze net hebben gekregen, maar als je even voorzichtig in hun richting blikt en merkt dat ze louter en alleen tegen zichzelf bezig zijn, dan wordt het even ongemakkelijk. Als je er naar kijkt, of erop ingaat, zit je voor je het weet nl. verwikkeld in een gesprek waar je kop noch staart kan aan krijgen, en toch kan je het niet laten om af en toe even in hun richting te kijken, omdat het op zich toch wel een curieus gegeven is, vooral als het niet bij wat terloops gemompel blijft, maar ze ook volmondige gesprekken zitten te voeren en daarbij hun schoenen nog beginnen uit te doen of hevige luchtgevechten voeren. Een dergelijk onderhoud met een onzichtbare vriend maakt je vooral ongemakkelijk als je zelf midden in een 19de eeuwse griezelroman zit...

Maar laat het nu net die variatie en dat schouwtoneel zijn dat de routineuze treinreis elke dag toch een beetje speciaal maakt.

1 comment:

Marrek O'Polo said...

Zo'n prozaïsch meesterwerk doet mijn verbeelding op hoge toeren draaien en wakkert mijn nieuwsgierigheid nog aan, zodat ik binnen afzienbare tijd ook maar eens de trein zal nemen om met eigen ogen te zien hoe het er daar aan toe gaat. Met dank aan de schrijfster voor het leesgenot en de ongewilde maar avontuurlijk klinkende uitnodiging....