Thursday, 14 April 2011

Mail myself to you

Mijn blog bleef weer een tijdje leeg, niet alleen om redenen van gebrek aan inspiratie (geen reden denkt u; mensen die de ambitie hebben om te schrijven moeten ook maar dingen bedenken), maar ook om de simpele reden dat ik steeds minder de neiging voel om mijn laptop aan te zetten en mijn persoonlijke mail en/of Facebook te raadplegen.

Op die laatste heb ik overigens een tijdje geleden grote kuis gehouden, zoals reeds gemeld in mijn blogpost van 24 februari. Het was me opgevallen dat mijn vrij grote bestand aan “vrienden” – zowat 150, door psychologen verklaard als het feit dat dit vroeger de gemiddelde grootte was van een doorsnee dorp waarin de mensen elkaar kenden – voor een groot deel bestond uit:
  1. Mensen die nooit ofte nimmer reageren op een post, wat me deed besluiten dat ze waarschijnlijk ook nooit ofte nimmer volgen wat ik post en dus eigenlijk ook niks met mij te maken (willen) hebben; 
  2. Mensen die zelf een “vriendenverzoek” hadden gestuurd, maar daarna nooit op iets reageerden en – wat erger is – me zelfs niet eens groetten als ze me op straat of op café tegenkwamen, waardoor ze dus eigenlijk aangeven ook niks met mij te maken te (willen) hebben;
  3. Mensen die je ooit hebt gekend in één of andere omstandigheid of hoedanigheid, maar die je nu nooit ofte nimmer nog tegenkomt, en die dus eigenlijk ook niks met jou te maken hebben;
  4. Mensen die jij misschien wel volgde, en waarbij je af en toe zelfs wel eens iets postte op hun Facebook-pagina, maar die je reactie dan meteen weer wegdeden, waardoor ze dus eigenlijk aangaven dat ze niks met jou te maken (willen) hebben. 
In een vlaag van mildheid heb ik sommige exemplaren nog laten staan, in die “vriendengroep” van mij, om ze het voordeel van de twijfel te gunnen, en misschien toch nog eens een reactie of een groet te ontlokken, maar dan eerder omdat er enige sympathie uitgaat van mij naar hen. (Te gelegener tijd zullen echter ook zij voor evaluatie op de rooster komen!) Maar voor het overige blijkt dat Facebook (“a social utility that connects people”; “het sociale medium van de 21ste eeuw”; “je bent niet mee als je niet op Facebook staat”) eigenlijk voornamelijk één groot tijdverlies is. Behalve de nutteloze nieuwsgierigheid die mensen drijft om naar vakantiefoto’s van wildvreemden te zitten doorklikken, op te zoeken wat er geworden is van dat klasgenootje van 30 jaar geleden (om dan met ontzetting vast te stellen dat die NIET op Facebook zit), of sporadisch een wetenswaardigheid of een blog te posten, biedt het medium nauwelijks enige voldoening, en zuigt het doorgaans alleen maar al je vrije tijd weg van alle andere nuttige dingen die je zou kunnen doen. Om nog maar te zwijgen van het beuzelachtige Twitter, waarvan het nut mij al helemaal ontgaat, aangezien ik geen boodschap heb aan politici die populistische quotes op het medium plaatsen terwijl ze pakweg midden in een parlementaire commissie zitten (u wordt met mijn belastinggeld betaald om te luisteren en te werken; niet om op uw smartphone te surfen; hoeveel draagt u trouwens eigenlijk mee van de vergadering waarin u zit als u constant op uw iPhone, iPad of vooral uw iEgo surft?), of Janneke en Mieke, de man en vrouw in de straat, die elkaar “followen” en blijkbaar denken dat hun persoonlijke mening over dit of dat nieuwsfeit het licht gaat brengen in het leven van andere mensen.

Mitsgaders gaat het ook met e-mail van kwaad naar erger; ik heb me lang afgevraagd of ik er alleen last van had, tot deze week een artikel verscheen in De Standaard dat het probleem erkende: er is teveel onnodig e-mailverkeer, waarbij mensen vooral zichzelf in the picture willen zetten, hun zogenaamde management skills (of meestal gebrek daaraan) aan de wereld te tonen of willen bewijzen dat ze op bepaalde uren nog bezig zijn (al weet natuurlijk iedereen dat je e-mails met een tijdsrelais kan laten vertrekken). Zo is er een welbepaalde collega die – hoewel ze twee bureaus verder zit – niet alleen elke vraag aan iedereen via e-mail stelt (om vervolgens voorbij te lopen op weg naar het koffieapparaat), maar bovendien zowat alle stagiairs die zich in haar dienst bevinden, evenals het voltallige management in kopie van elke e-mail zet. Niet alleen om haar eigen “vlijt” tentoon te spreiden, maar bovendien ook altijd om alles “op papier” te hebben, zodat ze je op de minste reactie die haar niet aanstaat of te traag komt “kan pakken” (ze is er overigens ook niet vies van om deze bestaansreden van haar multipelmailgedrag aan de bestemmeling hardop te spuien). De stagiairs, die haar e-mailgedrag naäpen, doen er dan nog een schepje bovenop: nog voor je op de “refresh”-knop van je klavier hebt kunnen drukken en de e-mail hebt zien binnenkomen, staan ze al aan je bureau om te vragen “of je hun e-mail hebt ontvangen” en/of hebt opgevolgd. Kijk, ik mail, dus ik besta. Want eigenlijk heb ik hier voor de rest van de dag geen reet te doen, en moet ik toch bewijzen dat ik iets bijdraag tijdens mijn stage.

Wat e-mail blijkbaar eveneens doet, is de functies op kantoor nivelleren. Zelfs al behoor je de facto niet tot het management, en heb je geen smartphone (waarom zou je ook?), groeit er toch een onderhuidse druk om altijd en overal je professionele e-mails na te kijken én te behandelen. Ben je thuis om medische redenen, mét een briefje van de dokter, dan staat dat voor niets meer, want – zo mocht ik zelf vaststellen, toen ik uit nieuwsgierigheid even inlogde op mijn werkmail (inderdaad, het wordt uiteindelijk sterker dan jezelf) – er worden je blijkbaar e-mails toegestuurd die, ondanks de automatische “reply” die verzenders dooverwijzen naar je back-up-collega, een dag later worden gevolgd door “en, heb je het al gedaan?”. Inderdaad, van die collega die voorbijloopt naar het koffieapparaat en ziet dat mijn bureau leeg blijft. Driewerf helaas echter, zolang mijn loon niet wordt genivelleerd met dat van mijn baas, vrees ik dat ik niet op die draaimolen kan meedraaien!


De tijd terugdraaien is op dit moment natuurlijk niet meer mogelijk, tenzij je op een onbewoond eiland gaat zitten, maar ik heb het ondertussen toch wel een beetje veel gehad met al dit gemail en getwitter en gekwetter en oeverloos nodeloos gekakel. Nog een tip voor de existentiële mailers: denk er nog eens even aan terug hoe lang een goeie oude brief onderweg was, en hoe lang het duurde voor je daarop antwoord kreeg. Als de bestemmeling ondertussen al geen 20 andere brieven ontvangen had die eerst ook nog een antwoord moesten krijgen, als hij al zin had om op je brief te antwoorden.

Een mens zou al bijna gaan terugverlangen naar de postduif. Ik benut mijn vrije tijd alvast om het potentieel in mijn tuin dienaangaande te monsteren.

No comments: